| | | |
| | |
In het hoogveengebied zelf zijn niet zoveel dagvlinders te zien. Aan de randgebieden en graslanden meer.
Een typische soort van het veengebied is het uiterst zeldzame Veenhooibeestje. Dit vlindertje, een klein zandoogje, is nog maar op enkele plaatsen in Nederland aan te treffen. Maar dan alleen in Friesland en Drenthe.
Aangezien het niet een echte trekker is, is de kans dat het Veenhooibeestje ineens tientallen kilometers verder opduikt uitgesloten.
In 1998 was men in het Fochtelooërveen nog blij met een enkele waarneming. Nu worden er op een speciale monitoringsroute op een piekdag honderden waargenomen. Neemt niet weg dat ie uiterst zeldzaam blijft, alleen plaatselijk doet het Veenhooibeestje het erg goed en is de populatie fors toegenomen. Misschien dat de vernatting in het veen een grote rol speelt. Het Pijpenstrootje verdwijnt door verdrinking en het Eenarig wollegras neemt toe. Het Eenarig wollegras is de waardplant van het Veenhooibeestje. Normaal gesproken vliegt het Veenhooibeestje in één generatie, maar in 2008 verschenen op 7 oktober twee Veenhooibeestjes tot ieders verbazing. Dit is zeker geen normale gang van zaken! Of het nu om een partiële tweede generatie gaat of enkele laatkomers waren blijft gissen. Bijzonder was het zeker.
|
Het Veenhooibeestje (Coenonympha tullia), een uiterst zeldzaam veenvlindertje wat de laatste jaren plaatselijk in aantal toeneemt.
Rechts een paring die zelden te zien is en een rups van het Veenhooibeestje;
Onder het Veenhooibeestje als vlindertje, hangend aan de voedselplant, de Dopheide, en een Veenhooibeestje aan het einde van het vliegseizoen. |
|
|
|
Het Heideblauwtje (Plebejus argus). Een prachtig klein vlindertje wat snel achteruit gaat. Ook in het Fochtelooërveen wordt deze elk jaar minder waargenomen, helaas. Het Heideblauwtje heeft graag jonge heide met wat open plekken ertussen.
De Struikheide gebruikt het rupsje graag als waardplant en de Dopheide als nectarplant door de vlindertjes.
|
Vrouwtje Heideblauwtje |
Mannetje Heideblauwtje
|
|
|
Op veel plaatsen is de heide erg verouderd, dit is mede een reden voor Natuurmonumenten om regelmatig enkele stukken te chopperen (diep maaien tot op de bodem) om een goed leefgebied te creëren voor onder andere het Heideblauwtje.
|
|
Het Groentje (Callophrys rubi), de naam zegt het al, een groen vlindertje, klein van stuk. Een vroege vlieger die de moeite waard is om te bekijken. Helaas is ook dit vlindertje in aantal af aan het nemen. In Nederland een vrij schaarse standvlinder. Ze zonnen graag haaks op de zon wat het vastleggen ook wat lastig kan maken. Onder rechts heeft het Groentje de glans verloren en is de groene bestuiving zo goed als verdwenen.
|
Erg lastig om een paring vast te leggen van Groentjes, ze zitten vaak op onmogelijke
plaatsen.
|
Gewoon geluk om dit te zien, de eiafzet van een Groentje. De rupsjes verpoppen ongeveer in september en overwinteren ook als zodanig om als één van de eerste voorjaarssoorten tevoorschijn te komen. |
|
|
De Bruine vuurvlinder (Lycaena tityrus) is er eentje die niet zozeer in het veen zelf vertoeft, maar meer aan de randen. Is niet talrijk, maar eenmaal gezien, dan is deze niet meer te missen. Lijkt op de bekendere Kleine vuurvlinder. In Nederland een schaarse standvlinder.
|
Het Groot dikkopje (Ochlodes sylvanus), een standvlinder vooral van veen- en zandgronden. Liefst bij vochtige heide met Pijpenstrootje, dus dit kleine vlindertje heeft het naar z'n zin in het Fochtelooërveen. Op sommige dagen soms wel met honderden tegelijkertijd waar te nemen.
|
|
Het Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola) voorheen Klein dikkopje) is een algemeen vlindertje van graslanden, ruigten en bermen.
|
De Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas) leeft graag op wat open, droge plekken. Ook bij moerasachtige gebieden met wat schrale graslandjes is dit mooie algemene vlindertje te vinden. Vliegt in kleine aantallen, maar wel door het hele land in drie generaties. Hierdoor zijn ze ook laat in het jaar te vinden met dauwdruppeltjes.
|
|
|
Het Koevinkje (Aphantopus hyperantus), een algemene soort van ruige graslanden, kruidachtige vegetatie, bosranden, houtwallen en open plekken in het bos.
|
Het Oranje zandoogje (Pyronia tithonus) s een soort die in het noorden en het zuiden van het land voorkomt. in het midden van het land wordt deze zelden waargenomen. Deze soort lijkt op het veel voorkomende Bruine zandoogje. Het Oranje zandoogje vliegt net wat later en heeft twee in plaats van één stipje in de oogvlek.
|
|
|
Het algemene Icarusblauwtje (Polyommatus icarus), een soort die graag in de bermen en kruidenrijke vegetaties vertoeft. Bij deze een paring, links het mannetje met aan de binnenkant blauwe vleugeltjes en rechts het vrouwtje. Laatst genoemde heeft bruine vleugeltjes.
deze is zelden aan te treffen in het centrale deel van het Fochtelooërveen, meer aan de randen.
|
De Eikenpage is een soort van de zandgronden en duinen. Aan de randen van het veen ook aan te treffen bij de zonnige plekken met Eiken, maar ook bij houtwallen. Het is een schaarse standvlinder die een voorkeur heeft om eitjes af te zetten in vooral Zomereiken die zonnig staan. In de zomer zijn ze te zien tot laat in de avond rondom de boomkruinen. ’s Morgens zitten ze weleens laag bij de grond en drinken van de dauwdruppeltjes.
|
|
|
Een vrij schaarse standvlinder is de Heivlinder, die net als de Eikenpage graag leeft op de zandgronden en duinen, maar ook op de droge heideterreinen voorkomt. Een echte zomersoort die korte afstanden vliegt, op de grond gaat zitten en nauwelijks terug te vinden is door de camouflage. De waardplant van de rups zijn allerlei grassen van schrale graslanden. Eerder niet aangetroffen in het centrale deel van het veen, maar onlangs enkele exemplaren gezien bij de hoger liggende heide terreintjes.
|
Zeer algemeen, het Bont zandoogje (Pararge aegeria). Ook deze soort vliegt vooral aan de bosranden of gebruikt open plekken in het bos. dus ook geen soort van het centrale deel van het veen, maar wel van de randgebieden.
|
|
Een algemeen voorkomende dagvlinder, is de Citroenvlinder (Gonepteryx rhamni). Deze overwintert ook als vlinder, dus niet als eitje, rups of pop. Het is dan ook één van de eerste vlinders die we zien in het voorjaar. Vooral aan de randen van het veen zien we hem met regelmaat. De mannetjes zijn citroengeel, de vrouwtjes lichtgeel, soms bijna wit. De rups zien we weinig. Deze gebruikt graag Sporkehout als waardplant.
|
|
|
|
| |
| |
|